Onderwijs deel 1.10

 

Vervolgonderwijs

Totdat de onderwijswet van 1858 werd aangenomen, behoorden alle onderwijsvormen tot het lager onderwijs, behalve universitair onderwijs en de Latijnse scholen. Dit betekent dat de onderwijsvormen die in de praktijk functioneerden als vervolgonderwijs, voor de wet nog onder het lager onderwijs vielen. Vanaf de Franse tijd werd er al wel een bepaald onderscheid gemaakt. Naast de openbare scholen (basisonderwijs) kregen sommige bijzondere scholen ook (deels) subsidie, omdat plaatselijke besturen dit soort onderwijs wilden stimuleren. In dit geval kunt u bijvoorbeeld gebruikmaken van de stadsarchieven. Er kwamen in de eerste helft van de 19e eeuw veel soorten vervolgonderwijs op. Deze hadden vaak een sterk lokale invulling en waren meestal particuliere instellingen, ze vielen namelijk niet onder landelijke wetgeving. Particuliere instellingen hielden vaker een eigen archief bij of de besturende instelling deed dit, zoals de kerk. Met name instellingen voor middelbaar en hoger onderwijs hielden zelf een archief bij met leerlingenadministraties. Archieven van rijksinstellingen, zoals de rijks-HBS, zijn ondergebracht in rijksarchieven. Een voorbeeld van een rijksarchief is het Gelders Archief (niet het ECAL). Aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw ontstonden er meer landelijke wetten en richtlijnen, doordat het vervolgonderwijs sterk groeide in leerlingenaantallen. Gemeentebesturen gingen zich ook steeds meer bemoeien met (de subsidiëring van) vervolgonderwijs.

 

 

Naar boven