Onderwijs deel 1.5
1815-1901
Na de Franse periode bleven veel ingevoerde wetten bestaan en ontwikkelingen zich voortzetten. Steeds meer onderwijs werd klassikaal en alleen openbare scholen kregen subsidie. In de praktijk was het grootste deel van de onderwijzers gereformeerd. Onderwijzers moesten wel examens afleggen om aan te tonen dat zij bevoegd waren. Onderwijswetten hadden alleen betrekking op het lager onderwijs. De term ‘lager onderwijs’ omvatte al het onderwijs, behalve Latijnse scholen en universiteiten. In 1858 werd de vrijheid van onderwijs wettelijk vastgelegd. De eerste katholieke scholen werden opgericht. Wel kreeg alleen openbaar onderwijs subsidie. Ondanks de vrijheid van onderwijs nam het aantal religieuze scholen niet explosief toe. Het was financieel voordeliger om te proberen een onderwijzer van religieuze voorkeur als hoofd van de school te krijgen. Dit zorgde vaak voor veel strijd in dorpen en steden. Vanaf 1858 werd onderscheid gemaakt tussen gewoon lager onderwijs (glo) en meer uitgebreid lager onderwijs (mulo), met richtlijnen voor de vakken. Jaren later volgden er ook richtlijnen en wetten voor het hoger onderwijs. De vraag naar richtlijnen en wetgeving voor vervolgonderwijs groeide, omdat de behoefte aan geschoolde arbeidskrachten toenam door economische en technologische ontwikkelingen. Er kwamen steeds meer wetten en richtlijnen met betrekking tot de schoolgebouwen, de onderwijzers en hun salarissen. Daardoor nam de druk op de gemeenten toe, met name op het gebied van financiering.
TIP:
Raadpleeg vooral gemeentearchieven. De gemeenteraad had met name veel invloed op de openbare scholen. Zij benoemde en ontsloeg de onderwijzers, bepaalde de hoogte van het schoolgeld dat zij inde en zij beheerde de subsidieaanvragen. Maak daarnaast gebruik van katholieke en gereformeerde kerkarchieven. In de eerste helft van de eeuw hadden de gereformeerde kerken nog veel invloed op het onderwijs, ondanks de openbare status van de scholen. De rol van de katholieken werd wel groter in deze periode in een aantal gemeenten. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw werd het toegestaan om religieuze scholen te stichten. Voor deze periode is het belangrijk om te weten welke religie de meeste invloed had op de school of wie deze had opgericht De nieuwe katholieke scholen kwamen bijvoorbeeld onder het gezag van het kerkbestuur te staan terwijl openbare scholen onder het gezag van de gemeenteraad bleven. Gemeenten en kerken verzorgden de armenzorg, waardoor veel kinderen met financiële steun naar school konden. Gemeenten en kerken wilden weten wie er naar school gingen en voor wie er betaald moest worden en hier werden lijsten van bijgehouden. Ben je op zoek naar deze lijsten? Kijk dan verderop in deze gids.