Onderwijs deel 1.11
Middelbaar en hoger onderwijs
De vroegere Latijnse scholen werden na de Reformatie meer een vorm van voortgezet onderwijs (daarom ook wel de ‘grote school’ genoemd in sommige bronnen). Jongens werden hier voorbereid op een universitaire studie door Latijn te leren. In de loop der eeuwen kwamen hier steeds meer vakken bij. Latijnse scholen waren vooral in steden te vinden, zoals in Doetinchem. Het was niet ongewoon dat een Latijnse school ook een kostschool was. Op de plattelandsscholen werd soms wel de basis van het Latijn of Frans onderwezen aan oudere leerlingen, maar dit waren geen instellingen voor hoger onderwijs. Franse scholen ontstonden al in de 16e eeuw in de steden als een tegenhanger van de Latijnse scholen. Er werd een ander programma onderwezen dat een voorbereiding vormde op een carrière in de handel of de nijverheid. In de 19e eeuw had bijna iedere stad wel een aparte (kost)school voor jongens en meisjes, die elk een ander programma aanboden. Beide varianten hadden Frans als hoofdvak, de taal van de internationale communicatie. Meisjes kregen een programma dat werd gegeven door een ‘mademoiselle’ en hen voorbereidde op het moederschap en het huwelijk. Jongens kregen onder andere handelsrekenen en boekhouden. Vanaf 1857 werden de Franse scholen wettelijk erkend als mulo-scholen.
Door de opkomst van veel andere soorten vervolgonderwijs verdwenen de Franse scholen aan het einde van de 19e eeuw bijna allemaal. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw werden de Latijnse scholen en Franse scholen samengevoegd tot het gymnasium, en het HBS (Hogere Burgerschool) werd ingevoerd. Er ontstonden allerlei vormen van hoger en middelbaar onderwijs, zoals de hogere landbouwschool, technische hogeschool en de economische hogeschool. Voor meisjes ontstonden er middelbare meisjesscholen (MMS). Vanaf 1968, met de invoering van de Mammoetwet, valt het gymnasium onder het voortgezet onderwijs. Universitair onderwijs werd niet gegeven in de regio Achterhoek en Liemers, maar er waren natuurlijk wel mensen uit deze regio die universiteiten bezochten. Dit is bijvoorbeeld terug te vinden in vergoedingen vanuit de kerk die jongens ontvingen die theologie gingen studeren. Een seminarium was een kostschool waar katholieke jongens een opleiding kregen tot priester.